Hij zoekt te zijn
wat hij niet is,
zijn karma een gevangenis,
een kaal verlaten eiland
in een grijze zee vol sleur.
Maar in zijn hart
een vederlichte vogel,
een droom die hem
vervoert, bevrijdt en
opstijgt naar de zon.
Omhoog en hoger slaan
de vleugels van vermetelheid,
verblind door overmoed
raakt hij zichzelf ontstegen.
Niets kan zijn val nog keren.
Verkrampt van angst kijkt hij
omlaag en in een flits
ziet hij zijn leven aan,
een zwalkend, wankel bootje
in een oceaan vol kleur,
al zoekend verder gaan.