TOVENAARSLEERLING

een ballade

zijn eerste stapjes

1

Zij blijft voor jou van ongekende waarde

die flinterschil van water, wind en aarde

waar ooit het wonder doodstil rustte tot vuur

het wakker kuste en toen . . . leven baarde.

Strofe 1

2

Als nu de aarde één dag zou bestaan

dan kwam hij hier een tel geleden aan,

de mens, de wereld groot nog zonder wegen

en hij te klein om al op pad te gaan.

Strofe 2

3

Zijn wereld eindigt bij een heuveltop

de zon gaat onder en de zon komt op

soms is het droog en dan weer valt de regen

wordt het te nat dan klimt hij hogerop.

Strofe 3

4

De maaltijd haalt hij uit het regenwoud

hij roostert vis of een konijnenbout,

het heilig vuur heeft hem meer macht gegeven

hij wekt het zelf tot leven uit dood hout.

Strofe 4

refrein

Er was eens een bijzondere gedachte

dat alles in de sterren staat geschreven

en dat dus vastligt wat ons staat te wachten

– wie het gelooft die heeft al opgegeven.

Refrein

5

Het heilig vuur komt met het ritueel

van kwaad en goed, en macht en angst, en veel

gezang en dans om geesten te bezweren;

het leven heeft hem stevig bij de keel.

Strofe 5

6

Gegroeid in macht en tal, zijn wereld klein,

begeert hij wel wat groters dan konijn

en zwerft, de heuveltop voorbij, door bergen,

steppe, toendra, door oerwoud en woestijn.

Strofe 6

7

Met steen gepunte pijlen en een speer

velt hij de mammoet en de holenbeer,

de wisent en zelfs felle grottenleeuwen,

wat botten resten nog, maar niet veel meer.

Strofe 7

8

In grotten schuilend voor de ijstijdnacht

eert hij de dieren die zijn omgebracht

en verft hun beelden op de harde wanden;

bij fakkelvuur herleven angst en macht.

Strofe 8

refrein

Er was eens een bijzondere gedachte

dat alles in de sterren staat geschreven

en dat dus vastligt wat ons staat te wachten

– wie het gelooft die heeft al opgegeven.

Refrein

de kinderjaren

9

De aarde geurt, de koude houdt niet aan

vol hoop begraaft hij zware korrels graan

de oogst maakt hem tot heerser van de velden

hij velt het woud, er blijft geen boom meer staan.

Strofe 9

10

Zijn schuren rijzen op in open veld

daar houdt hij vee en bergt er gerst en spelt

het dode woud gaat op in rook en vlammen

wat daar nog leeft bezwijkt in het geweld.

Strofe 10

11

Nu meester van het veld, het vee, het vuur

begeert hij groei voor onbegrensde duur

het tovermiddel dat die droom zal dragen

bepaalt zijn leven, toekomst en cultuur.

Strofe 11

12

Met hulp van goden, die hij heeft bedacht,

vindt hij het wiel alsof het op hem wacht

het draagt zijn oogst, zijn goed, zijn lijf en leden

en ook zijn dromen over groei en macht.

Strofe 12

refrein

Er was eens een bijzondere gedachte

dat alles in de sterren staat geschreven

en dat dus vastligt wat ons staat te wachten

– wie het gelooft die heeft al opgegeven.

Refrein

13

Het vuur stookt hij tot uit het steen het tin

en koper druipt, metalen die zich in

de smeltkroes tot het harde brons vermengen

voor sikkels, bijlen, messen . . . voor gewin.

Strofe 13

14

Zijn groei, gevoed door graan en vee, gaat

dan gestaag van stam, naar volk, naar staat,

uit ijzer smeedt hij ploegen maar ook zwaarden

want hij is boer maar ook is hij soldaat.

Strofe 14

15

Hij groeit maar door, de jas wordt hem te krap,

bij toverslag bedenkt hij stap na stap

iets nieuws: het schrift, het geld, en koninkrijken,

en oorlog, slavernij en vijandschap.

Strofe 15

16

Dan op een dag vindt hij het toverkruit

van zwavel, houtskool en salpeter uit;

het machtig vuur zal dreunend detoneren

met groot geweld, geweldig ook de buit.

Strofe 16

refrein

Er was eens een bijzondere gedachte

dat alles in de sterren staat geschreven

en dat dus vastligt wat ons staat te wachten

– wie het gelooft die heeft al opgegeven.

Refrein

in de pubertijd

17

Zo wordt heel helder wat diep in hem leeft:

meer willen hebben dan hij nodig heeft.

Groei van bezit en macht zal hem regeren

die aan zijn eigen groei geen aandacht geeft.

Strofe 17

18

Voortdurend neemt hij verder toe in tal

en hij bouwt vestingsteden, overal,

vol tot de rand met have en geweren,

alert omdat zijn naaste komen zal.

Strofe 18

19

Het vuur kan haast de vraag niet aan

en massa’s hout en turf en kool vergaan

tot as en gas; de tijd zal hem straks leren

dat hij zo voor een afgrond komt te staan.

Strofe 19

20

Hij gaat maar door en weet, echt ongekend,

een kunst te vinden die geen grens erkent,

‘de wetenschap’ die alles waar kan maken;

zijn droom van groei die geen begrenzing kent!

Strofe 20

refrein

Er was eens een bijzondere gedachte

dat alles in de sterren staat geschreven

en dat dus vastligt wat ons staat te wachten

– wie het gelooft die heeft al opgegeven.

Refrein

21

De aardkorst eindigt bij de hoogste top

de zon gaat onder en de zon komt op;

meer tijd en ruimte zijn ons niet gegeven

geen toverkunst kan daar ooit tegenop.

Strofe 21

22

De stoommachine vuurt zijn dromen aan

de vlammen laaien op, de wielen gaan

er wordt gepompt, gewalst, gemaakt, gehesen

– productie lijkt de reden van bestaan.

Strofe 22

23

Een notie van de schade heeft hij niet

hij ruikt de kansen die de toekomst biedt;

met hout, en turf, en kool zo voor het grijpen

kent hij geen zorg zolang hij die niet ziet.

Strofe 23

24

Hij vindt de olie en het gas en voedt

daarmee het vuur, het brengt niet enkel goed,

groei explodeert op vrijwel alle fronten;

maar vragen smeulen hoe het verder moet.

refrein

Er was eens een bijzondere gedachte

dat alles in de sterren staat geschreven

en dat dus vastligt wat ons staat te wachten

– wie het gelooft die heeft al opgegeven.

wat hij worden wil?

25

“MEER” klinkt zijn antwoord, “GROEI” zijn toverkreet

hij strooit met tonnen landbouwgif en weet

het hellevuur uit het atoom te krijgen,

de groei pakt stevig door, zo ook het leed.

26

Kijk, hij maakt plastic dat niet kan vergaan

het meeste zweeft nu in de oceaan

het net van wegen scheurt het land aan flarden

veel dieren zullen straks niet meer bestaan.

27

Het poolijs en de gletsjers smelten snel

het water stijgt daardoor met misschien wel

een meter of veel meer, wie zal het zeggen.

Wie doet er wat, of is dit pokerspel?

28

De houtworm van de twijfel tast hem aan

er knaagt iets aan de wortels van bestaan

wat toch te doen, hoe nog het tij te keren

de onbegrensde groei, zijn droom . . . gedaan?!

refrein

Er was eens een bijzondere gedachte

dat alles in de sterren staat geschreven

en dat dus vastligt wat ons staat te wachten

– wie het gelooft die heeft al opgegeven.

29

Verandering van koers gaat tankertraag

de groei moet morgen groter dan vandaag

in tal telt hij steeds meer en meer miljarden

maar waar hij heen wil blijft de grote vraag.

30

Verslaafd, schatplichtig aan bezit en macht

krijgt hij zijn nieuwe koers echt niet bedacht

een sterke toverspreuk zou zeker baten

die is er niet, hij vaart op eigen kracht.

31

Vol onrust knijpt hij dan zijn ogen dicht

om niet te zien wat hij heeft aangericht;

geen goed idee, zo gaat slechts tijd verloren

een scherpe koers eist echt, heel helder zicht.

32

Zij blijft voor jou van ongekende waarde,

die flinterschil van water, wind en aarde,

waar ooit het wonder doodstil rustte tot vuur

het wakker kuste en toen . . . leven baarde.

Strofe 32

refrein

Er was eens een bijzondere gedachte

dat alles in de sterren staat geschreven

en dat dus vastligt wat ons staat te wachten

– wie het gelooft die heeft al opgegeven.

Refrein

– – –